Tjonge, dat waren me een paar bijzondere dagen. We waren als aangekondigd op een driedaagse trip naar Ha Long Bay. Dat was ook wel even nodig, want Hanoi is een heftige stad. Ik kon de rust van het dobberen op een baai eerlijk gezegd wel even gebruiken. Ons tripje bestond er uit in Ha Long City op een boot (een jonk, wel te verstaan) te stappen en daarvandaan de wereldberoemde baai van Ha Long op te varen (waar volgens de legende een draak de zee is in gegleden en een heel bijzonder spoor van scherpe eilandjes achterliet). Op de boot zouden we dan overnachten om de dag daarop nog wat gekke dingen te doen en dan ‘s avonds in een hotel op een eiland te slapen.
Twee Nederlanders die we in het ho(s)tel ontmoet hadden gingen mee op de trip, dus dat was meteen al gezellig. In de bus en op de boot ontmoetten we nog twee andere stellen: een (jong) echtpaar uit Israel en twee tropische dames uit Australië. Met z’n achten hebben we dikke pret gehad. Overigens, de tour was zelf ook al dik de moeite waard.
De baai van Ha Long is ongelofelijk. Hij was wat mistig, maar daarop waren we door eerdere bezoekers ervan al voorbereid. De eilanden zijn grillige gevormd en steken als dwaze obstakels uit de zee. Heel bijzonder, zeker vanaf een kleine boot. Onze hutten op de boot bleken van alle luxe voorzien te zijn, dus ook op dat front vielen we met onze neus in de boter. Na een indrukwekkende toch op de baai kregen we een bijzondere grot voorgeschoteld. Als een soort grote muil vormde het uitspansel een bijzondere ruimte in een berg. Binnen werd met mooie verlichting het samenspel van stalachtieten en –mieten onder de aandacht gebracht. Met wat fantasie kon je in sommige van de punten vreemde wezens en dwergvolken herkennen. Overigens lieten sommigge uitsteeksels zich ook prima als (hoe prozaïsch) falussen duiden. Het was al met al een wonderlijk samenspel van ingehouden adem, oh’s en ah’s en gegiechel.
Na een nacht op de boot, die met karaoke werd ingeluid, werden we wakker in de sprookjeswereld die de duisternis ons de dag tevoren had doen vergeten. Prachtig. Een ontbijtje verder togen we richting het eiland Cat Ba, dat voor de helft tot nationaal park is verklaard. Even inchecken in ons hotel aldaar (de elfde verdieping, wat een uitzicht!) en we konden op weg gaan naar onze klauterwandeling in het park. Door een soort half-jungle klommen we richting een roestige uitzichttoren hoog op de berg. Eenzaam stond hij daar, zonder ruimte voor stalletjes, bankjes of andere touristische opsmuk. Heel puur en vol roest. Het bordje ‘maximaal 5 personen tegelijk’ gaf weinig vertrouwen. Zonder piepen van de toren (maar met een paar klaaglijke geluiden van ondergetekende) werd het uitzicht bereikt. Prachtig allemaal.
‘s Middags dan nog een boottochtje naar Monkey Island. De naam deed mij (en anderen) direct aan een beroemd computerspelletje van de late jaren negentig denken. Het eiland bleek niet al te groot en vooral uit een strand en ontoegankelijke rotsen te bestaan. Oh, en apen natuurlijk. Schattige, maar behoorlijke pittige beestjes die er niet voor terugdeinsden om een vervelende tourist over het strand achterna te jagen. De gids (eigenlijk Van geheten, maar vanwege zijn lengte meestal Minivan genoemd) waarschuwde ons dat te dicht naderen van de aapjes weleens op een bezoekje aan het ziekenhuis zou kunnen komen te staan. Enige voorzichtigheid was dus geboden, maar na wat wederzijdse werderwaardigheden te hebben uitgewisseld, kwamen mens en aap steeds nader tot elkander. De wederwaardigheden bestonden overigens voornamelijk uit voedingsmiddelen…
De avond op het eiland Cat Ba bestond uit een vrolijke mengelmoes van rijst met stokjes en bier met een stoelmassage. Oh, en wegens een internationale stroombesparingsactie was er ook nog een klein uurtje kaarslicht. Heel gezellig allemaal. Met een treurig gevoel namen we de laatste ochtend langzaamaan achscheid van het eiland, de baai en onze nieuwe vrienden. Een prachtig avontuur vol romantische grotten, spetteren in kayaks, kletsen met jan-en-alleman en luid gelach…