Er ligt een hamer op een stapel post. Gisteravond heb ik die hamer geleend van de buurman om er mijn nieuwe kastje mee af te maken. De achterwand moest gespijkerd worden. Mijn gereedschapskist staat ver weg in het huis van een mooie vrouw. Gelukkig heb ik een aardige buurman. Morgen ga ik de gereedschapskist ophalen. Of althans, ik hoop eraan te denken het ding weer mee terug te slepen. Mijn bank is stuk en moet gerepareerd worden. Een man zonder gereedschap is een bloem zonder hart. Wij mannen ontlenen ons bestaansrecht aan ons praktische nut. We zijn net zo min noodzakelijk voor het voortbestaan van de wereld als een elektrische schroevendraaier: het scheelt je alleen een lamme hand, maar zonder komt de klus toch ook wel klaar.
Een paar dagen geleden kreeg ik een brief van de bloedbank. Of ik wilde overwegen mezelf ook als donor voor bloedplaatjes en beenmerg aan te melden. Het ‘oogsten’ van beenmerg is een stuk ingewikkelder dan het domweg geven van bloed. Je moet er een paar dagen vrij voor nemen en wordt gehospitaliseerd. Wel iets om even goed over na te denken. Het levert je per slot van rekening niks op. Heb het formulier ingevuld. Als ik kan helpen, wil ik helpen. Het lijkt de enige logische keus. Stiekem ben ik bang ooit gebeld te worden voor de ‘oogst’. De procedure is niet pijnvrij. Het schijnt heel duur te zijn om iemands bloedgroep vast te stellen voor dit soort transfusies. De kans dat je ooit moet geven is klein, maar niet denkbeeldig. In gedachten zie ik al voor me hoe ik tijdens een vakantie word gebeld: "Meneer de Wit, er ligt hier een vrouw in absolute nood, zou u misschien wat beenmerg kunnen missen?"
Ik zou liever een vrouw helpen met mijn merg dan een man. Is dat eigenlijk niet raar? Ik realiseer het me nu pas. Niks tegen mannen, maar als er geleden moet worden, dan toch het liefst voor een vrouw. Mannen moeten maar voor zichzelf zorgen. Ik ben hopeloos, besef ik me. Men mag hopen dat er ook wat modernere mannen gemaakt worden. Of toch in elk geval wat minder gecompliceerde exemplaren.
Hmm. Ik vind haar echt leuk. Haar moeder bevestigde me per mail dat ik er niet ver naast zat. Ik voelde me een beetje betrapt. Het maakte dat ik me afvroeg waarom ik me gedachten hier opschrijf. Voor wie doe ik dat eigenlijk? Ik vind het prettig om m’n gedachten zo nu en dan op te schrijven. Iemand vroeg me eens waarom ik dan niet gewoon een dagboek bijhield. Om een of andere reden heb ik het gevoel dat een dagboek voor mij niet zou werken. Er zijn niet veel mensen die lezen wat ik schrijf, maar het feit dat die mensen er zijn lijkt wat relevantie aan mijn bevindingen toe te voegen. Stiekem droom ik ervan ooit toneelspeler te worden. Het publieke leven trekt me. Ik vind je leuk!