Schoenen aan, jas aan, tas mee. Hij is klaar om te vertrekken. Het is maandagochtend en dat betekent naar de markt. Op het boodschappenlijstje staan de gebruikelijke zaken: een bruin brood van de bakker, vier sinaasappels en een kilootje aardappels van de groentenman, droogvoer voor de kat en twee ons kibbeling voor de lunch. Op zijn dooie akkertje wandelt hij naar het centrum. Vroeger liep hij sneller, maar nu is hij met pensioen. Het hoeft niet snel meer. En het kan trouwens ook niet meer.
De visboer bereikt hij als eerst. In de kraam werkt een echtpaar, al zeker vijf jaar. De vrouw helpt hem. Voor de vorm doet hij zijn bestelling, maar de vrouw weet allang wat hij wil hebben. De kibbeling gaat warm het zakje in. Hij pakt de zak aan. Het gewicht voelt vertrouwd. Toch klopt er iets niet. Denken gaat niet snel meer. Vandaag gaat het nog wat stroever. Het duurt even en dan weet hij wat hij moet vragen: “Het mag vandaag wel wat minder. De helft is goed.” Hij geeft de zak terug aan de vrouw. Er wachten meer mensen, dus ze vraagt niets en gooit eenvoudigweg de helft van de kibbeling terug in de bak bij de frituur.
Dan de groentenman. Die staat een gangpad verderop. Tegenwoordig zijn er wel drie groentekramen op de markt. Uit loyaliteit of gewoonte loopt hij naar de kraam die er al het langst staat. Hij is van een vader en zoon. De vader loopt al tegen zijn pensioen en de zoon zal de zaak wel snel overnemen. Zijn boodschappen staan al klaar. Vier grote en hopelijk sappige sinaapsappels en een kleine papieren zak met aardappels. Bij de groentenman heeft hij een rekening. Hij knikt vriendelijk naar de zoon, pakt zijn boodschappen en loopt verder naar de bakker.
Bij de kraam van de bakker is het rustig. Er staat niemand dan de bakker zelf. Zo’n rondje markt is er een van contrasten. Waar de visboer en de groentenman elke week precies weten wat hij wil, heeft de bakker telkens dezelfde instructie nodig. “Een bruin brood, alstublieft. En ik lust ook wel zo’n koffiekoek.” De bakker heeft geen haast. Hij pakt het brood, legt het in de snijmachine, trekt aan de hendel en wacht geduldig tot de machine klaar is. Hij fluit onhoorbaar een deuntje. De koek is van de zaak, zegt hij.
“Is je vrouw er niet?”, vraagt de bakker met een geveinsde nieuwsgierigheid. Hij pakt het brood en de koek van de bakker aan, doet ze in zijn tas en hoort zichzelf dan antwoorden: “Nee, ze is gisteren overleden.” De bakker geeft geen krimp en vraagt beleefd wat er is gebeurd. Ze maken het gesprekje af. Zonder emotie. Dan loopt hij het gangpad uit, terug naar huis. Hij is blij dat hij de helft van de kibbeling terug heeft gegeven. Zonde om het weg te moeten gooien. De aardappels blijven wel goed; de helft van het brood zal hij wel in de vriezer leggen. Maar het droogvoer is hij vergeten. Dat zal de leeftijd wel zijn.