“Een middag vroeg in het voorjaar. Op een bank van doorleefde planken en verweerd beton zit een man. Zijn linker arm ligt nonchalant op de leuning, het hoofd staat zwaar op zijn nek. Turen en staren, dat deed hij het afgelopen kwartier. Bijna aan een stuk. De wetenschap heeft grote moeite de ledigheid van ons onmetelijk heelal te verklaren. Voor de leegte die deze man voelt zijn geen woorden. Mensen zijn van nature veerkrachtig. Er kan hen veel ontnomen worden voordat ze de rek verliezen en verschrompelen als een herstblad op een bergje zilverzand. Ze had een gat geslagen in zijn verdediging, een bres in zijn levenslust.
Op andere dagen had het kwieke lentezonnetje hem in een staat van euforie gehouden, nu verwarmde het enkel zijn gerimpelde voorhoofd. Mannen zijn niet erg flexibel. Ze hebben jaren nodig om te wennen aan het idee van een gezin, dan nog jaren om zich daarvan het hoofd te maken. Deze man had zich laten meevoeren op het bedrieglijke kabbelen van de liefde en zich langzaam maar zeker afhankelijk gemaakt van een nieuwe toekomst als vader.
Een erg warme vrouw was ze nooit geweest. In hun vroege jaren stond hem dat vaak tegen, maar geleidelijk aan was hij milder geworden. En zij ook wel wat warmer. Ze had zich als het ware laten opwarmen door de levenslust die altijd in zijn ogen gloeide.
Deze ochtend nog zaten ze aan tafel. Niet op alle dagen, maar wel op deze voelde hij een prikkelende verliefdheid terwijl hij in haar ogen tuurde. Toen hij even was opgestaan om koffie te pakken en zijn linker hand bij het passeren terloops langs haar linker borst had laten glijden, was ze bevroren. Eensklaps! Na eeuwen van stilte volgde een tirade die hij slechts een keer eerder van haar had meegemaakt. Ze had onbegrijpelijke woorden gesproken, onvermoede frustraties geuit en een knoop doorgehakt.
Veel bezittingen bleken ze in die jaren niet gedeeld te hebben. Of zo leek het in elk geval als je moest afgaan op de grootte van de doos onder haar arm. Goed genoeg kende hij haar om te weten dat dit geen bevlieging was. Bedenken zou ze zich nimmer meer. Bovendien had ze een ander. Geen man of vrouw. Geen minnaar, wel een passie. Een passie die geen ruimte liet voor minder stoffelijke liefde.
Een vrouw kwam aangelopen. Van links. Ze passeerde hem en het bankje op niet meer dan een paar meter. Keurend gleedt haar blik over zijn schouders, borst en taille. Sterk, breed, een verborgen zwakte. Het subtiele ritenuto van haar gang was merkbaar voor wie het zien wilde. De wind speelde met haar rokje en een achteloze handbeweging effende haar haar. Leegte slokt alles op. De vrouw liep voorbij. Hij had niet opgezien.”