Hoeveel keizers er precies gewoond hebben, dat duizelt ons een beetje. Maar het waren er beslist veel. Het oord schijnt ook diverse malen (deels) afgebrand te zijn, al dan niet door toedoen van een bediende die geld rook. Verder viel op dat de dominante kleuren rood en goud waren, met veel decoratie in blauw. De Verboden Stad, daar waren we vanmiddag.
De Stad is een enorm complex en ik geloof dat we het eigenlijk het paleis museum moeten noemen. Als Mao niet had ingegrepen was het hele dorp waarschijnlijk zelfs door de Sovjets zijn gesloopt. Enfin, museum dus, maar strikt genomen de bakermat van het grote Chinese rijk. Er wordt gezegd dat er bijna 9000 vertrekken in het complex zijn en ik wil dat best geloven. Het doorkruisen van de Stad via de zuid-noord as duurde (met alle Kodak momenten erbij) zeker een uur. En elke keer weer doemden er indrukwekkende, rode gebouwen voor ons op. Dan weer een poort, dan eens een hal, soms een keizerlijke slaapkamer, maar ook wel eens een slaapkamer voor de concubines (wat, zoals men wel weet, een mooi woord is voor bijvrouwen, maîtresses of gewoon pretmadammekes). Enorm.
Na een uur of twee in de verboden stad (die vroeger voor volk van onze klasse volstrekt verboden terrein was, op straffe van de dood) begonnen we verslenterd en verkeken te raken. Na zoveel staren, oh en ah zeggen en bordjes in (gebroken) Engels lezen, raak je murw. Hoe mooi zo’n complex ook is. De tuin aan het uiterste noorden van de stad was dan ook wel een verademing. Even geen gebouwen, maar bomen en rotspartijen. Overigens allemaal, naar goed Chinees gebruik, wel gecultiveerd. De rotspartijen waren gebouwd van woeste en krulrijke stenen en de bomen waren alle bonzaï-achtige cypressen. Schitterend en vooral ook wonderbaarlijk.
Je voor te stellen dat vele generaties Chinese keizers bijna hun hele leven in die stad doorbrachten, is griezelig geloofwaardig: ze hadden voldoende ruimte voor hun ambt, hun vrouw, hun bijslapies en hun vele kinderen. En dan bleven er nog voldoende gebouwtjes over om een kopje thee met de krant te consumeren, om de huwelijksnachten te consumeren, om aan zeker een dozijn verschillende goden dank te zeggen en een paar dozijn fotoalbums te stallen. Geen reden om door de indrukwekkende poorten de vieze en onrustige buitenwereld te betreden dus.
Mmm, even een slokje chinese groene thee voordat ik verder ga. Gratis op de kamer. Heel aangenaam (al smaak het warme vocht meer naar spinazie dan naar thee, wat mij betreft).
Na onze vorstelijke wandeling zijn we verder gegaan naar de voormalige keizerlijke tuinen, nu het Beihai park genoemd. Onze plattegrond van Beijing verklapte dat ‘bei’ feitelijk ‘noorden’ betekent en een snelle blik over de rest van de plattegrond geworpen ontdekten wij ook een middelpark en een zuiderpark, voorzien van vergelijkbaar cryptische namen. Heel overzichtelijk.
In het park troffen we een grote waterpartij met daarin een groot eiland, een heuvel eigenlijk, waarop een groot Tibetaans tempelcomplex voorzien van een zware, witte pagode was gedeponeerd. Een flinke klim met een prachtig uitzicht tot beloning. Daarboven werd ons eens temeer duidelijk van welke omvang deze stad werkelijk is. Ter vergelijk: heel deel van de stad dat we tot dusver hebben bekeken heeft in verhouding tot de stadsplattegrond ter grootte van een ouderwetse ochtendkrant (opengevouwen, wel te verstaan) de omvang van een kleine Chinese handpalm. Er is dus nog zoveel meer!
Morgen gaan we me maar eens een stuk op de fiets verkennen. Die huur je hier gemakkelijk en de vele fietspaden maken het een verleidelijk vervoersmiddel. We willen graag treinkaartjes naar Hanoi gaan boeken. Kijken of ons dat wil lukken. Mogelijk moeten we de reis in Nanning onderbreken en daar overstappen op een tweede trein. Nog maar even zien. En oh, we gaan vrijdag (verwachte temperatuur, 19 graden in de plus!) 10 kilometer over de Chinese muur wandelen. Eens zien hoe 4 uur klauteren met een gids en een zonnetje ons bevalt!