Pootjes omhoog, relaxt op een ligstoel bij het hotelzwembad. Vanuit die comfortabele positie kijk ik terug op de afgelopen twee dagen in Hoi An. Het voelt als een vakantie. Na een maand ‘werken’ is het tijd om het reisritme te onderbreken en wat aan het strand te hangen. Veel meer is hier sowieso niet te doen.
Vanochtend zijn we op een tour naar dé attractie van Hoi An geweest: My Son, een oud tempelcomplex van de Cham, een uit India afkomstig Hindoestaans volk. De tempels schijnen vergelijkbaar te zijn met het bekende Ankhor in Cambodja, alleen is het complex een stuk kleiner. Jammer genoeg hebben de Amerikanen (in hun bruutheid) een groot deel van My Son kapotgebombardeerd, maar wat er nog van over was, was zeker indrukwekkend. Allemaal bakstenen gebouwen, vol met prachtige decoraties (en mos).
Overigens was ons tripje naar My Son nogal matineus: op aanraden van de Lonely Planet zijn we al om 5 uur ‘s ochtends vertrokken, zodat we de grote meute touristen voor konden zijn. Dat was een succes. We maren uiteindelijk maar met een man of 30 op het complex en dat was precies genoeg om zo nu en dan nog eens een foto zonder een tourist erop te kunnen maken.
Gisteren zijn we naar het strand geweest, op de fiets. Ofschoon Hoi An als badplaats door het leven gaat, is het goud en azuur nog zeker een half uurtje fietsen weg. Mooi strand, veel palmbomen en een bruinblauwe zee. Heel schoon, maar niet het azuur van de boekjes. Overigens is het inmiddels behoorlijk warm geworden (goddank is onze airconditioner gisteren gerepareerd) en zijn we, alle smeerpraktijken ten spijt, behoorlijk verbrand.
Het eten is hier trouwens prima. Het stadje is sfeervol en gezellig en de mensen hier zijn veel warmer en gezelliger (al vallen ze je nog steeds veel lastig met aankoopsuggesties). We hebben besloten hier nog maar een tijdje te blijven. Onze Israelische vrienden gaan overmorgen weg, dus morgen is onze laatste dag. Dat zal jammer zijn. Voor ons nog een paar daagjes rustig Hoi An.