Mijn hoofd is moe. Een week lang heeft de motor op volle toeren gedraaid. Geen moment van de dag was er rust, steeds flitsten er fijne gedachten door m’n hoofd, liep ik te fluiten, zei ik enthousiast gedag tegen iedereen op straat. Maar nu dreig ik door te draaien. Mijn hoofd is een dolle tol. Een bromtol eigenlijk. Nu draait de boel zo hard, dat het geluid begint te maken.
Als ik naar het brommen van mijn hoofd luister en probeer te begrijpen wat het eigenlijk betekent, dan hoor ik woorden. Er zit een stemmetje in me, een tikkeltje boosaardig, dat me nare dingen in probeert te fluisteren. Het is niet letterlijk zo, maar zo voelt het wel. Nu, moe en versleten, zijn de leden van het ‘cordon sanitair’ die het stemmetje normaal op de achtergrond houden even afgeleid. De woorden dringen tot me door en maken me mismoedig.
Het is tijd dat ik ga slapen. Ik heb plannen voor morgen. Ik moet uitgerust zijn en blij. Ik wil uitgerust zijn en blij. Morgen ben ik uitgerust en blij!