Deurbel. Geen paniek, eerder vreugde. Iets over een rugzak jubelend, stuift zij naar de voordeur. Houtwerk en glas draaien sneller dan het geluid om de scharnieren. Het lijkt of de deur al een hele tijd open staat als eindelijk het kletterende botsen met de verwarming te horen is. In plaats van de koerier die ik in de deuropening had verwacht, begroette zij een man wiens werkbroek verried niet aan een ijlbode toe te horen. De apparatuur in huis werkt bij mijn beste weten volstrekt als bedoeld en ik herinner me dan ook niet om een monteur gevraagd te hebben.
Mijn verbazing doet er weinig toe en ook haar glimlach ontwapent het sujet niet. Ongevraagd en zonder aankondiging loopt de man naar binnen. Geen angst, geen paniek: hij is te onbeholpen voor een man met slechte bedoelingen. Een man met een missie, niets meer. Zonder omhaal vraagt hij naar de meterkast. Iets over een watermeter. Langzaam gaan de lichten branden. De watermeter! Die moest nog altijd geplaatst worden. Een zaak waar ik al zeker twee jaar tegenop zie. Al bijna een half dozijn pogingen hebben ze gedaan bij het waterbedrijf en steeds wist ik de werkmannen buiten de deur te houden. Maar nu, zonder aankondiging en daardoor niet op mijn hoede, hebben ze me te pakken.
De meterkast… Die staat vol met spullen. Daarvan ben ik tamelijk zeker. Geen plek voor twee werkhanden en een overall. Als Tarzan die tussen lianen door zijn weg door de jungle zoekt, zoeken de handen hun weg naar het sleuteltje van de meterkastdeur. Ik waarschuw hem nog. Al die spullen. Dat is toch geen plaats voor een werkman? Geen reactie. Zijn zwijgen commandeert me. Slaafs en zonder talmen ruim ik de meterkast leeg. Ik heb er handige planken in gemaakt. Veel bergruimte. Veel spullen om naar de woonkamer te verplaatsen. De slang van de stofzuiger verzet zich en weigert zich rustig tegen de boekenkast aan te nestelen. Een curverbak neemt plaats op de Artifort stoel, een ander zet zich neder op de grond.
Ik heb nog niemand koffie aangeboden. Zij wijst me terecht en biedt hem een kopje aan. Geen interesse, kennelijk. Hij mompelt iets dat mij doet vermoeden dat hij zo laat op de middag al meer dan voldoende laffe bakkies op heeft. Met twee steeksleutels en bijna even ongemanierd als een Neanderthaler – wie zal die voetafdrukken wegwissen? – implanteert hij zijn watermeter in mijn leidingstelsel. Het lijkt een soort kunstorgaan. Het is rond en er komen twee grote vaten uit, aan beide zijden van zijn lichaam. Drie minuten later is het koekoeksei gelegd: voortaan zal elke douche die ik neem me een knagend schuldgevoel opleveren. Honderdvijf liter drinkwater, genoeg om een heel Afrikaans dorp een dag mee van de dorst te redden, maar amper genoeg voor mij om me schoon te voelen.
De deur stond nog open. Mijn fout. Een tweede werkbroek wurmt zich naar binnen. Uit het grommen van de eerste maak ik op dat ze elkaar al kennen. Het stelt me amper gerust. Formulieren, die was hij vergeten. Samen vullen ze de paperassen in. Het is een raar gezicht: hun handen zijn gemaakt voor steeksleutels; de pen is te iel. Ik krijg het blauwe vel.
Nog geen kwartier nadat de deurbel ons opschrikte, waren de mannen alweer weg. De plotseling weergekeerde rust doet me twijfelen. Ik loop naar de meterkast en constateer dat ik niet hallucineerde, of dat ik er in elk geval nog niet mee was opgehouden. Wat een merkwaardig tafereel. Had hij wel een legitimatiebewijs? Vaag herinnerde ik me dat hij met een pasje voor mijn ogen had gezwaaid.
Het leven gaat verder. Geen tijd om lang bij dit soort dingen stil te staan. ’s Avonds ga ik naar de bloedbank en verkneukel ik me bij al die protocolaire vriendelijkheid! Het is een luxe om als een koning behandeld te worden, want we leven in een wereld zonder manieren. Niemand die ons netjes een brief stuurt om aan te kondigen dat het zal gaan stormen: zulks gebeurt gewoon. Maar wat raak je snel gewend aan al die gepolitoerde omgangsvormen! Met een dweil veeg ik ze weg, de voetafdrukken…